Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG1695

Datum uitspraak2008-10-20
Datum gepubliceerd2008-10-28
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
ZaaknummersAwb 08/474
Statusgepubliceerd


Indicatie

Rechtbank verklaart beroep tegen van rechtswege verleende bouwvergunning voor het oprichten van een antennedrager ten behoeve van mobiele communicatie op een perceel gelegen in Schalkhaar ongegrond.


Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD Sector Bestuursrecht, Meervoudige Kamer Registratienummer: Awb 08/474 Uitspraak in het geding tussen: A en anderen, allen wonende te Schalkhaar, eisers, gemachtigde: mr. F.J.M. Kobossen, advocaat te Deventer, en het college van burgemeester en wethouders van Deventer, verweerder, KPN Mobiel Nederland B.V., gevestigd te ’s-Gravenhage, belanghebbende. 1.Procesverloop Bij besluit van 17 augustus 2007 heeft verweerder, onder verlening van vrijstelling als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), aan KPN Mobiel Nederland B.V. een lichte bouwvergunning verleend voor het oprichten van een antennedrager ten behoeve van mobiele communicatie op een perceel, gelegen aan de Kolkmansweg te Schalkhaar, kadastraal bekend, gemeente Diepenveen, sectie H nr. 4185 (G). Bij brief van 4 september 2007 hebben eisers hiertegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 28 februari 2008 heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard. Bij brief van 14 maart 2008, aangevuld bij brief van 7 april 2008, hebben eisers hiertegen beroep ingesteld. Bij brief van 25 maart 2008 heeft de rechtbank (ambtshalve) KPN Mobiel Nederland B.V. in de gelegenheid gesteld om als belanghebbende partij deel te nemen aan dit geding. Het beroep is op 11 september 2008 behandeld ter zitting. Eisers (…) zijn in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Kobossen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door G. Kanaar. Belanghebbende heeft zich doen vertegenwoordigen door M. Vroom, senior liaison manager bij KPN Mobiel Nederland B.V. 2. Overwegingen De rechtbank dient vooreerst na te gaan of eisers terecht ontvangen zijn in hun bezwaar. De rechtbank stelt vast dat eisers allen in de nabijheid van het bouwplan wonen, aan de Kolkmansweg en aan de Oude Rielerweg te Schalkhaar. Eisers worden, gezien de ruimtelijke uitstraling van het bouwplan, in hun belangen getroffen. Verweerder heeft eisers dan ook in zoverre terecht ontvangen in hun bezwaar. Met ingang van 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden en met ingang van die datum is de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) ingetrokken. Volgens het overgangsrecht – in het bijzonder de artikelen 9.1.11, tweede lid, en 9.5.1 van de Invoeringswet Wro – blijven de bepalingen uit de WRO respectievelijk de Woningwet van toepassing op aanvragen die zijn ingediend vóór 1 juli 2008. De rechtbank stelt vast dat verweerder niet heeft beslist binnen de in artikel 49, tweede lid, aanhef en onder a, onderdeel 1, van de Woningwet genoemde termijn van zes weken nadat de termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen is verstreken. Uit het bepaalde in artikel 49, derde lid, van de Woningwet volgt dat, indien verweerder de vrijstelling heeft verleend en niet voldaan wordt aan het eerste of tweede lid van dit artikel, de bouwvergunning van rechtswege is verleend. Nu verweerder op 17 augustus 2007 de vrijstelling ex artikel 19, derde lid, van de WRO heeft verleend, is de bouwvergunning, gelet op het bepaalde in artikel 49, derde lid, van de Woningwet op 17 augustus 2007 van rechtswege verleend. Verweerder was derhalve op 17 augustus 2007, toen de vrijstelling was verleend, niet langer bevoegd om op de aanvraag om verlening van een lichte bouwvergunning te beslissen. Artikel 49, vierde lid, van de Woningwet bepaalt dat verlening van een bouwvergunning ingevolge het derde lid wordt aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank is van oordeel dat het op 4 september 2007 ingediende bezwaarschrift geacht moet worden te zijn gericht tegen de verlening van een bouwvergunning voor het oprichten van een antennedrager, van rechtswege. Ook in zoverre zijn eisers op goede gronden ontvangen in hun bezwaar. In geding is voorts de vraag of het bestreden besluit in rechte kan worden gehandhaafd. Het bouwplan voorziet in de oprichting van een antennedrager ten behoeve mobiele communicatie, met bijbehorende techniekkast op het perceel, kadastraal bekend, gemeente Diepenveen, sectie H nr. 4185 (G), aan de Kolkmansweg te Schalkhaar. De antennedrager heeft een hoogte van 39,90 meter. Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (bouwvergunning). Artikel 43, eerste lid, aanhef en onder c van de Woningwet luidt: In afwijking van artikel 40, eerste lid, is geen bouwvergunning vereist voor het bouwen dat bij algemene maatregel van bestuur is aangemerkt als van beperkte betekenis, waarbij tevens voorschriften kunnen worden gegeven omtrent het gebruik van het bouwwerk of de standplaats. Ingevolge artikel 3, eerste lid, onder e van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (Bblb) wordt als bouwen van beperkte betekenis als bedoeld in artikel 43, eerste lid, onderdeel c, van de wet aangemerkt het bouwen van een antenne-installatie voor mobiele telecommunicatie, mits voldaan wordt aan de in dat artikellid genoemde kenmerken. Op grond van artikel 5, tweede lid, onder b, van het Bblb, is een lichte bouwvergunning vereist voor het bouwen van een in de aanhef van een geletterd onderdeel van artikel 3, eerste lid, bedoeld bouwwerk dat niet voldoet aan de in dat onderdeel gegeven kenmerken, met dien verstande dat van de bouwwerken, bedoeld in de aanhef van de onderdelen e en f, de hoogte, gemeten vanaf de voet van de antenne, of indien de antenne is geplaatst op een antennedrager, gemeten vanaf de voet van de antennedrager, minder is dan 40 meter. Aangezien de op te richten mast niet voldoet aan alle in artikel 3, eerste lid, onder e, sub 1, onderdeel b, van het Bblb bedoelde kenmerken, en de bouwhoogte minder dan 40 meter bedraagt, is voor het oprichten van de mast een lichte bouwvergunning vereist. Artikel 44, eerste lid, van de Woningwet luidt, voor zover hier van belang, als volgt: De reguliere bouwvergunning mag slechts en moet worden geweigerd, indien: (…) c. het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld; (…) Ingevolge artikel 44, derde lid, van de Woningwet is, voor zover van belang, het eerste lid van artikel 44 van de Woningwet van overeenkomstige toepassing op de lichte bouwvergunning. Op de gronden waarop belanghebbende de antennedrager wenst op te richten is het “uitbreidingsplan in hoofdzaak”, vastgesteld op 21 augustus 1952 door de raad van de (toenmalige) gemeente Diepenveen, van toepassing. Op grond van dit plan hebben de gronden waarop belanghebbende de antennedrager wenst op te richten de bestemming “agrarische doeleinden I, waarop geen kassen zijn toegestaan”. De rechtbank overweegt vooreerst dat het op 21 augustus 1952 vastgestelde plan een uitbreidingsplan in hoofdzaak is, dat is vastgesteld op grond van de Woningwet 1901. Op grond van het bepaalde in artikel 10, eerste lid, van de Overgangswet ruimtelijke ordening en volkshuisvesting, zoals die bepaling luidde tot 1 juli 2008, worden plannen van uitbreiding die zijn vastgesteld krachtens de Woningwet 1901 geacht bestemmingsplannen in de zin van de WRO te zijn. Dergelijke plannen behouden het rechtsgevolg dat zij bij de inwerkingtreding van de Woningwet 1965 hadden. Vast staat dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Verweerder heeft, met toepassing met toepassing van artikel 19, derde lid, van de WRO, vrijstelling verleend van het bestemmingplan ten behoeve van de oprichting van de antennedrager. Verweerder voert, voor wat betreft de plaatsing van zendmasten en antennes het beleid, zoals neergelegd in de “Beleidsnotitie Plaatsing Zendmasten en Antennes”, van mei 2007 (hierna: de beleidsnotitie). Algemene uitgangspunten die verweerder in het kader van dit beleid hanteert zijn, in de eerste plaats, dat de mast moet passen binnen de omgeving en dat deze niet beeldbepalend mag zijn, en in de tweede plaats, dat gestreefd wordt naar camouflage van de mast als deze zichtbaar wordt geplaatst. Verweerder heeft in de beleidsnotitie zowel voor de plaatsing van antennes binnen de bebouwde kom als voor de plaatsing van antennes in het buitengebied een prioriteringslijst vastgesteld, waaraan dient te worden getoetst bij het nemen van een besluit omtrent het al dan niet verlenen van vrijstelling. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, bij het nemen van het besluit waarbij vrijstelling is verleend, terecht (ook) heeft getoetst aan de prioriteringslijst buitengebied, aangezien in het gebied waar belanghebbende de antennedrager wil oprichten geen sprake is van een concentratie van aaneengesloten bebouwing, welke kenmerkend is voor een bebouwde kom. Eisers stellen zich op het standpunt dat de locatie van het bouwplan in de directe nabijheid van een natuurgebied is gelegen en dat plaatsing van een mast daarom, op grond van onderdeel 5 van de prioriteringslijst buitengebied, slechts onder uitzonderlijke omstandigheden mogelijk is, waarvan hier geen sprake is. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een in of nabij een natuurgebied gelegen locatie, als bedoeld in onderdeel 5 van de prioriteringslijst buitengebied. Niet in geschil is dat het bouwplan niet is gesitueerd in het natuurgebied Douwelerkolk. De vraag is of het bouwplan gelegen is nabij dit natuurgebied. Naar het oordeel van de rechtbank is voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een nabij een natuurgebied gelegen locatie, in de zin van voornoemde beleidsregel, de afstand in meters niet doorslaggevend. Van een nabij een natuurgebied gelegen locatie, in voornoemde zin, is eerst sprake als het natuurgebied en het gebied waarop de locatie zich bevindt deel uitmaken van één groter gebied, dat in de ruimtelijke beleving van dit grotere gebied met elkaar samenhangt. Alhoewel het ten zuiden van de locatie van het bouwplan gelegen natuurgebied de Douwelerkolk hemelsbreed niet ver verwijderd is van de locatie van het bouwplan, wordt het grotere gebied waarin de Douwelerkolk gelegen is in de ruimtelijke beleving van dit gebied aan de noordzijde duidelijk begrensd door de Nico Bolkesteinlaan. Het bouwplan kan niet worden aangemerkt als te zijn gesitueerd nabij de Douwelerkolk, omdat het is gelegen ten noorden van die laan. Verweerder heeft dan ook niet in strijd gehandeld met dit onderdeel van de beleidsnotitie, door vrijstelling te verlenen ten behoeve van het bouwplan. Eisers stellen zich voorts op het standpunt dat het bouwplan in strijd is met de door verweerder vastgestelde Ruimtelijke visie Schalkhaar, van mei 2004. Blijkens deze Ruimelijke visie zal in het gebied ten noorden van de Nico Bolkesteinlaan en ten zuiden van Schalkhaar geen nieuwe bebouwing gerealiseerd worden. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet in strijd heeft gehandeld met de Ruimtelijke visie Schalkhaar, door vrijstelling te verlenen ten behoeve van het bouwplan. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt. Blijkens deze Ruimtelijke visie wordt ten zuiden van Schalkhaar gestreefd naar de vormgeving van een centrale “groene long”, die het gebied rond de Douwelerkolk, de Rielerenk en Brinkgreven met elkaar verbindt en die een functie heeft voor de stedelijke groenstructuur. Gestreefd wordt naar behoud van de oude landschappelijke structuur van dit gebied. Ten noorden van de Nico Bolkesteinlaan en ten zuiden van Schalkhaar wordt daarom geen nieuwe bebouwing gerealiseerd. De rechtbank stelt voorop dat de bedoeling van een dergelijke ruimtelijke visie is om een globaal kader te schetsen voor toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen in een bepaald gebied. Ook de opmerking in de Ruimtelijke visie, dat ten noorden van de Nico Bolkesteinlaan en ten zuiden van Schalkhaar geen nieuwe bebouwing gerealiseerd zal worden, moet gezien worden in het globale kader dat door de Ruimtelijke visie wordt geschetst. Zoals ter zitting namens verweerder is aangegeven, is met bebouwing in de Ruimtelijke visie meer substantiële bebouwing van dit gebied bedoeld; het groene karakter van dit gebied dient behouden te blijven. De Ruimtelijke visie staat niet in de weg aan kleinschalige bebouwing, zoals een antennedrager, waarvan de noodzaak voldoende is aangetoond. Ook het gegeven dat de Ruimtelijke visie nog uitgewerkt moet worden, staat niet in de weg aan de verlening van vrijstelling. De rechtbank is voorts van oordeel dat belanghebbende met de op 7 november 2007 gegeven schriftelijke onderbouwing van de mastlocatie en de toelichting die hierop ter zitting is gegeven genoegzaam heeft onderbouwd waarom plaatsing van de antennedrager op deze locatie noodzakelijk is, voor het realiseren van voldoende dekking in Schalkhaar en omgeving. Belanghebbende heeft meerdere mogelijke locaties, in de nabijheid van Schalkhaar, bekeken. De andere locaties die bekeken zijn bleken echter niet geschikt als mastlocatie. Eisers stellen zich op het standpunt dat het voor belanghebbende mogelijk moet zijn om elders, buiten het landelijke gebied tussen Schalkhaar en Deventer, een geschikte locatie voor de antennedrager te vinden. De rechtbank stelt voorop dat, blijkens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, het bestaan van een alternatieve locatie voor een bouwplan slechts dan tot het onthouden van medewerking aan het verlenen van vrijstelling behoeft te nopen, indien met dat alternatief hetzelfde resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. In dit geval is niet gebleken dat hiervan sprake is. Zo hebben eisers hun stelling dat het mogelijk moet zijn om elders een betere locatie voor de antennedrager te vinden onvoldoende onderbouwd. De rechtbank is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, van oordeel dat verweerder, bij afweging van alle betrokken belangen, in redelijkheid heeft kunnen besluiten om met toepassing van artikel 19, derde lid, van de WRO vrijstelling te verlenen van het bestemmingsplan. De omstandigheid dat de algemene bezwaarschriftencommissie Deventer, in haar advies van 14 januari 2008, heeft geadviseerd om de verleende vrijstelling te herroepen en om de aangevraagde bouwvergunning alsnog te weigeren behoefde verweerder niet tot een ander oordeel te leiden. Verweerder is immers niet verplicht om een dergelijk schriftelijk advies over te nemen. Verweerder heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 7:13, zevende lid, van de Awb, in het besluit op bezwaar afdoende gemotiveerd waarom wordt afgeweken van dit advies. Nu de vrijstelling van het bestemmingsplan in rechte stand houdt en zich ook verder geen gronden voor weigering van de bouwvergunning voordoen, heeft verweerder die vergunning terecht verleend en bij het bestreden besluit gehandhaafd. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit de rechterlijke toets doorstaat. Het beroep is derhalve ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De rechtbank: -verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, voorzitter, mr. W.J.B. Cornelissen en mr. G.P. Loman, rechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. A. van der Weij als griffier, op Afschrift verzonden op: